In Nederland komen meerdere bijensoorten voor. Zo kennen we de rosse metselbij, de honingbij en wel 9 soorten zijdebijen. De grote zijdebij lijkt in uiterlijk erg veel op de honingbij. De wanden van de broedcellen worden voorzien van een zijdeachtig vlies (opgedroogd speeksel). Dit verklaart de Nederlandse naam van de zijdebij. De meest voorkomende bij is de honingbij. Van de hommels zijn zo’n 25-tal soorten bekend.
De honingbij
De honingbij behoort tot de orde der vliesvleugeligen. Komt als cultuurvorm in ons hele land voor. De hoofdkleur van de honingbij is bruin; achterlijf is donker met bruine haarbanden. Borststuk is bruingeel, behaard. Werksters zijn ca. 12 mm lang, darren ca. 15 mm, koningin ca. 18 mm. Honingbijen leven in volken, staten. Soms in verwilderde kolonies; deze worden niet oud. Een bijenvolk kan uit 80.000 bijen bestaan. Bij temperatuur boven 10 graden vliegen de haalbijen uit, gedurende het gehele zomerseizoen. Het gehele volk, met uitzondering van de mannetjes, overwintert in korf of kast. Tegen de herfst, als geen bevruchting van koninginnen meer plaatsvindt worden de mannetjes door de werksters gedood of de kast uitgejaagd, waarna zij een hongerdood sterven.
Per dag legt de koningin 1.300 tot 1.500 eitjes. De koningin kan tot 5 jaar oud worden.De werksters (die tussen januari en augustus geboren worden) leven 6 weken waarvan 3 weken als huisbij en 3 weken als haalbij. De werksters die tussen augustus en november geboren worden, helpen het volk de winter door; zij sterven in het voorjaar. Als zich jonge koninginnen in het nest ontwikkeld hebben, verzamelt de oude koningin maximaal de helft van het volk en gaat zwermen. De angel van een bij heeft weerhaken en blijft altijd in de huid van de mens achter. Dit i.t.t. wespen die hun angel kunnen terugtrekken.
Voedsel: bestaat uit stuifmeel en nectar van bloemen, waarmee ook de larven gevoerd worden.
Schade: zwermen kunnen op een ongelukkige plaats gaan zitten (op bomen, schoorstenen e.d.) Een bijensteek kan zeer vervelende gevolgen hebben voor mensen met een allergie; waarschuw direct een arts.
Nut: zeer nuttig bij het bestuiven van planten en natuurgewassen. Verzamelt nectar, stuifmeel en maakt propolis (bouwstof).
De hommel
De hommel behoort tot de familie van de bijen en ook tot de orde der vliesvleugeligen. Er is een 25-tal soorten bekend in ons land, en komen in het gehele land voor. Een hommel heeft een pelsharige beharing, waardoor het dier zich goed in gematigde klimaten kan handhaven. Alle hommelsoorten, groot of klein, zijn wat lichaamsvorm betreft gedrongen en stevig. Meestal kleurige vormen. Geelbruin op de kop en rug. Lengte 11 tot 13 mm. Nestplaatsen in spouwmuren, kruipruimten en in holten in de grond, bomen nestkastjes, e.d. Op de bodem van bijv. spouw of holte in de grond wordt een cel met voedsel voor één larve gemaakt, het eitje wordt gelegd, de cel wordt gesloten. Vervolgens wordt een volgende cel aangemaakt. De steenhommel kan in de zomer uitgroeien tot een volk van 300 exemplaren. Een aardhommelvolk kan in de zomer uitgroeien tot 600 exemplaren. Van alle hommelsoorten is het volk van de aardhommel het grootste. Sommige soorten hebben een kolonie van slecht enkele tientallen exemplaren. Het overwinterende wijfje (koningin) sticht in het voorjaar een nieuwe kolonie.
Voedsel: bestaat uit stuifmeel en nectar (bloemenbezoek).
Schade: de hommel steekt bijna nooit; een enkele maal hinderlijk, bijvoorbeeld bij een zandbak. (de boomhommel is wel agressief bij benadering).
Nut: ze bestuiven bloemen en cultuurgewassen.